Vandaag had ik een cliënt die van alles vond van anderen. Ze was zo met anderen bezig dat ze ‘vergat’ om met zichzelf bezig te zijn. Wat maakte het voor haar zo belangrijk om van alles over anderen te vinden?
Wat bereikte ze er mee?
We kwamen uit op haar jeugd. Dat bleek een onveilige periode voor haar te zijn geweest. Een plek waar ze constant op haar hoede was. Bang voor wat zou kunnen gaan gebeuren.
Want wat ze ook deed, ze deed het nooit goed. Er was altijd wel iets waarop haar ouders iets op hadden aan te merken. Om te ‘overleven’ had ze uiteindelijk het patroon van haar ouders overgenomen. Een patroon om van alles en van iedereen wat te vinden.
De vervolgvraag was: Wat vermeed ze met het van alles vinden? Wat was het ‘voordeel’ van het oordelen over anderen? We kwamen uit op haar angst, de angst die ze als kind zo vaak had gevoeld als haar ouders weer geirriteerd of boos op haar waren. Deze angst probeerde ze te vermijden.
En met dat inzicht kwamen de tranen, en daarmee het begin van ruimte om te voelen wat ze vermeed. Haar eigen verdriet, haar eigen pijn van het gemis van ouders die haar vertrouwen gaven.